Auteur: mr. G.R. Sewcharan
In 2019 is het Constitutioneel Hof (CH) bij wet ingesteld. Dit vindt haar grondslag echter in de Grondwet van 1975, als rechtsprekend orgaan. In 2019 is door de wetgever daarvan nadrukkelijk afgezien. Het CH is volgens zijn instellingswet niet belast met rechtspraak. De leden zijn geen rechters. Ik heb mezelf altijd al de vraag gesteld of deze instantie in ons stelsel van wetgeving, bestuur en rechtspraak past. Ik vond van niet, maar had niet de tijd kunnen vrijmaken om mijn mening vast te leggen. Dat is mij nu wel gelukt. Ik verwijs voor mijn uitgebreide analyse, conclusie en aanbevelingen naar bijgaand artikel.
In het artikel toon ik aan dat de instelling van het CH in 2019 op opportunistische gronden heeft plaatsgevonden en dat onze wetgever niet goed wist waar zij deze instantie moest positioneren. Tevens dat een diepgaande discussie over de noodzaak van zo’n instantie gelet op ons stelsel van wetgeving, bestuur en rechtspraak, nimmer heeft plaatsgevonden. Voorts leg ik in het artikel bloot dat ons stelsel belast met rechtspraak, voldoende toegerust is om met erkenning van de jurisdictie van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens schendingen van grondrechten en mensenrechten, voor zover het betreft rechtstreeks doorwerkende bepalingen, in ons land te onderzoeken.
Verder laat ik zien dat het CH door een zittende president als politiek instrument kan worden misbruikt, immers worden de leden van het CH voor vijf jaren door hem benoemd op voordracht van De Nationale Assemblee (DNA). De voordracht wordt dus door de politiek gedaan, want in ons land is het zo dat de president wordt geleverd door de partij met de meeste zetels in DNA. Dus uiteindelijk bepaalt een bepaalde politieke partij wie de leden van het CH zijn. Niet uit te sluiten is bovendien dat de benoemde leden ook nog lid van de desbetreffende politieke partij zijn.
Verder heb ik beschreven dat het proces van wetgeving in ons land, op zichzelf voldoende waarborgen kent die ervoor moeten zorgen dat strijdigheden met hogere regelgeving, voorkomen wordt. Ik heb daarbij toegelicht dat de wetgever, vanwege de scheiding der machten, de autoriteit moet zijn die achteraf strijdigheden in een wet dient op te ruimen.
Het CH, dat uitdrukkelijk niet met rechtspraak is belast en dus gerekend dient te worden tot de uitvoerende macht, kan zich immers niet met wetgeving bezighouden.
Ik heb bij mijn analyse ook het huidig stelsel belast met rechtspraak besproken en geconcludeerd dat die niet in lijn is met wat heden ten dage internationaal gangbaar en wenselijk is. Ik pleit in mijn analyse voor een derde instantie met rechtspraak belast voor ons land. Wij ontberen die namelijk. Ik heb immers laten zien dat de Caribbean Court of Justice (CCJ) niet als derde instantie fungeert voor onze burgers tegen vonnissen van rechters in hoogste instantie gewezen. Wat wel voor andere burgers in de Caricom het geval is.
Ik heb verder uitgelegd dat op grond van het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens, de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens en het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens, voor wat betreft Suriname de jurisdictie hebben om te beoordelen of er sprake is van een mensenrechtenschending. Het CH is dat dus niet. Ook heb ik uitgelegd dat er conflicten kunnen ontstaan tussen beslissingen van het CH en beslissingen van bijvoorbeeld het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens en dat die conflicten voor verwarring kunnen zorgen bij onze burgers. Om te kunnen procederen bij de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens moet de rechtzoekende de nationale rechtsgang uitgeput hebben. De vraag kan zich voordoen of een burger die bij het CH geprocedeerd heeft, de nationale rechtsgang uitputtend heeft doorlopen.
Ook voorzie ik conflicten tussen het CH en de rechter. Wiens beslissing is bijvoorbeeld bepalend voor de vraag of er sprake is van een inbreuk op bijvoorbeeld een mensenrecht? Die van het CH of die van de rechter? Om al deze mogelijke conflicten te voorkomen, adviseer ik om het stelsel van wetgeving, bestuur en rechtspraak, zo helder en zuiver mogelijk te houden. Ik doe in het artikel dan ook de aanbeveling om voor Suriname een derde instantie in het leven te roepen en het CH in haar huidige setting niet te handhaven. Bij de instelling van die derde instantie, waarvoor de nodige wetgeving is vereist, zouden de leden van het CH, indien daartoe geschikt, tot leden daarvan kunnen worden benoemd.